Home

24 april  Verrijzenis-geloof en wonden van ongeloof




Dinsdag of woensdag in de Paasweek tussen 400-418

Ons heil, dat is Christus. Hij is immers ons heil, die gewond werd om ons en gehecht met nagelen aan het hout; die werd afgenomen van het hout en in een graf gelegd. Uit dat graf echter is Hij opgestaan, met genezen wonden, met behoud van littekens. Dit toch oordeelde Hij van nut voor de leerlingen: dat zijn littekens behouden bleven om de wonden van het hart te genezen. Welke wonden? De wonden van ongeloof. Hij verscheen immers voor hun ogen in levende lijve: en zij meenden een geest te zien. Dit was geen lichte wonde van hun hart; als zij in dat geloof, ja, in dat wangeloof gebleven waren dan moest men niet hun wonden maar hun dood betreuren. Wat zegt dan de Heer? Waarom zijt gij ontsteld en waarom komt er twijfel op in uw hart? Als gedachten in uw hart opkomen, dan zijn dat gedachten die van de aarde komen. Goed is het voor de mens niet dat een gedachte van de aarde opstijgt in zijn hart, maar dat zijn hart zelf opstijgt naar boven, waar de apostel het hart van de gelovigen heen wilde leiden, toen hij zei: "Als gij dan met Christus ten leven zijt gewekt, zoekt wat boven is, daar waar Christus zetelt aan de rechterhand Gods. Zint op het hemelse, niet op het aardse. Gij zijt immers gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God. Christus is uw leven, en wanneer Christus verschijnt, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid." In welke heerlijkheid? In de heerlijkheid van de verrijzenis. In welke heerlijkheid? Luister naar hetgeen de apostel zegt over het lichaam: "Wat gezaaid wordt in geringheid, verrijst in heerlijkheid". Deze heerlijkheid wilden de apostelen aan hun Meester, aan hun Christus, aan hun Heer niet toekennen; zij geloofden niet, dat Hij zijn lichaam kon doen opstaan uit het graf: zij dachten dat Hij een geest was, en geloofden hun eigen ogen niet. Wij echter geloven hen, terwijl zij ons iets aankondigen en ons niets laten zien. Zij geloofden Christus zelf niet toen Hij zich aan hen liet zien. Dat was een vreselijke zonde: geneesmiddelen waren nodig om deze wonde te sluiten. "Waarom zijt gij ontsteld? "Kijkt naar mijn handen en voeten" waaraan ik met nagelen werd vastgehecht. "Betast Mij en kijkt". Gij ziet echter, en toch ziet gij niet. "Bestast Mij en ziet". Wat dan? "Dat een geest geen vlees en beenderen heeft, zoals gij ziet dat Ik heb". Bij die woorden toonde Hij hun zijn handen en voeten.