25 december vóór het jaar 411-412
Mijn mond zal de lof verkondigen van de Heer: van die Heer door wie alles is geworden en die zelf geworden is als al het andere: die zijn Vader heeft geopenbaard en zijn moeder heeft geschapen: Gods Zoon, geboren uit de Vader zonder moeder, Mensenzoon, geboren uit de moeder zonder vader: de grote Dag der engelen, klein op een dag der mensen: het Woord, dat God is vóór alle tijden; het Woord dat vlees is geworden toen zijn tijd was gekomen; Schepper van de zon, zelf onder de zon geschapen; die de loop der eeuwen regelt vanuit de schoot van de Vader, maar die de huidige dag zijn wijding geeft vanuit de schoot van zijn moeder; die dáár blijft en hier verschijnt; die Schepper is van hemel en aarde, maar die onder de hemel geboren is op aarde; onuitsprekelijk wijs maar wijselijk sprakeloos; die de aarde vervult maar ligt in een kribbe; die de sterren regeert maar wordt gezoogd aan de borst van zijn moeder; zo groot in de gestalte van God maar klein in de gestalte van dienaar; terwijl toch door die kleinheid die grootheid niet werd verminderd, noch door die grootheid aan die kleinheid afbreuk werd gedaan. Want toen Hij een menselijk lichaam aannam, verliet Hij zijn goddelijke werken niet en ook "hield Hij niet op machtig te reiken van het ene einde tot het andere en op voortreffelijke wijze alles te besturen". Toen Hij zich immers bekleedde met de zwakheid van het vlees is Hij in de schoot van de maagd wel opgenomen, maar er niet in opgesloten; zo werd aan de engelen het voedsel der wijsheid niet onthouden en wij konden proeven hoe zoet de Heer is.