Conf.10,37
Waar heb ik U gevonden dat ik U leerde kennen? Want voordat ik U leerde kennen, waart Gij nog niet in mijn geheugen. Waar heb ik u dan gevonden, dat ik U leerde kennen, waar anders dan in U, boven mij? Er is geen sprake van een plaats, als wij ons van U verwijderen of naar U toekomen, er is geen sprake van een plaats. Waarheid, overal verleent Gij gehoor aan allen die U raadplegen, en aan allen tegelijk geeft Gij antwoord, ook al raadplegen zij U over verschillende dingen. Duidelijk antwoordt Gij, maar niet allen horen duidelijk. Allen raadplegen U over hetgeen zij willen maar niet altijd horen zij wat zij willen. Uw beste dienaar is hij die niet zozeer van U verlangt te horen wat hijzelf wil, maar veeleer wil wat hij van U hoort. Te laat heb ik U liefgekregen schoonheid, zo oud en toch zo nieuw; te laat heb ik U liefgekregen! Gij waart in mijn binnenste en ik was buiten en daar zocht ik U en ik, wanstaltig als ik was, stortte mij op de schone dingen die Gij hebt gemaakt. Gij waart bij mij en ik was niet bij U. Die dingen hielden mij ver van U, die niet zouden bestaan als zij niet in U bestonden. Gij hebt geroepen en geschreeuwd en mijn doofheid doorbroken; Gij hebt gefonkeld en geschitterd en mijn blindheid verdreven; Gij hebt een aangename geur verspreid, ik heb die ingeademd en nu snak ik naar U; ik heb geproefd en nu honger en dorst ik; Gij hebt mij aangeraakt en ik ben ontbrand voor U, mijn vrede.