Home

29 december  Kerstmis




25 december 391-400

Terecht worden wij door de stem van de psalmist als door een hemelse bazuin aangewakkerd als wij horen: "Zingt de Heer een nieuw gezang, zingt de Heer, gij, ganse aardse, zingt de Heer en zegent zijn Naam". Laten wij Hem dan erkennen en Hem verkondigen: "de Dag van de Dag", die in het vlees is geboren op deze dag: de Zoon, die de Dag is, geboren uit de Vader, die de Dag is, God uit God. Licht uit Licht. Want dat is het heil waarvan elders wordt gezegd: "God, wees ons barmhartig en zegen ons, toon ons het licht van uw aanschijn; opdat men op aarde uw wegen mag kennen, en in alle landen uw heil". Met de woorden "op aarde" wordt hetzelfde weergegeven als met "onder alle volkeren"; met "uw weg" hetzelfde als met "uw heil". Wij herinneren ons, dat de Heer zelf heeft gezegd: "Ik ben de weg". Toen zojuist het evangelie werd voorgelezen, hebben wij gehoord, hoe de gezegende grijsaard Simeon van God de verzekering heeft ontvangen, dat hij de dood niet zou smaken, aleer hij de Gezalfde van de Heer had aanschouwd. Toen deze het Christus-Kind in zijn armen had genomen en had beseft hoe groot dit kleine Kind was, zei hij: "Uw dienaar laat Gij, Heer, nu naar uw woord in vrede gaan: mijn ogen hebben thans uw heil aanschouwd". "Verkondigen wij dan de "Dag van de Dag", zijn "Heil". "Melden wij aan de naties zijn glorie, aan de volkeren zijn wonderen". Hij ligt in de kribbe maar Hij omvat de aarde; Hij drinkt aan de borst maar Hij voedt de engelen; Hij wordt in doeken gewikkeld maar ons bekleedt Hij met onsterfelijkheid: Hij wordt met melk gevoed, maar Hij wordt tevens aanbeden; een plaats in de herberg heeft Hij niet gevonden, maar Hij bouwt zich een tempel in de harten van de gelovigen. Opdat immers de zwakheid krachtig zou worden, is de kracht zwak geworden. In plaats van zijn lichamelijke geboorte van weinig waarde te achten, moeten wij haar veeleer bewonderen; en laten wij hierdoor beseffen, welk een verheven Majesteit voor óns is gegaan tot zo grote nederigheid. Dit moge aanstekelijk zijn voor onze genegenheid, om zo deelachtig te worden aan zijn eeuwigheid.