Gemeenschappen

De binnenlanden in Papoea Barat

De augustijnen Ben Noords, Hans Hulshoff en Piet Tuyp vergelijken het Papoea Barat van midden jaren vijftig, toen de eerste augustijnen in de Vogelkop arriveerden, met het hedendaagse Papoea dat zij resp. in 1993, 2000 en 2010 verlieten.

Een gemeenschap bouw je samen op

 

Om als missionaris uitgezonden te worden heb je meer nodig dan de Bijbel en kennis van de taal: ook doorzettingsvermogen, creativiteit en zelfredzaamheid. Als voorbereiding op mijn missie in Papoea, zo vertelt Piet Tuyp, heb ik tijdens de vier jaar durende opleiding theologie op het seminarie in Nijmegen elke zomer een maand lang met bouwvakkers meegelopen. Dat lijkt een vreemde combinatie met mijn gymnasium-alfa-diploma, maar mijn broers werkten bij Stork machinebouw en we hadden altijd veel gereedschap thuis. Op de bouw leerde ik cement maken, timmeren, zagen, maatvoering en tekenen. Met die kennis heb ik tijdens mijn jaren in Ayawasi, van 1973-1980, veel bouwtekeningen gemaakt, schaal van 1:500 of 1: 100. We bouwden in die jaren met het materiaal uit de bush de pastorie, de polikliniek en de school. We hebben in Feff een vliegstrook aangelegd, in Fak-fak waterleidingen. Gewoon je gezond verstand gebruiken, praktisch zijn. De resultaten waren altijd handwerk en dat geeft voldoening. De eerste kerk van Manokwari had net als de familiehuizen wanden van gevlochten bamboe, prachtig; dat was nog vóór 1960. Later, midden jaren '70, konden we met geld dat familie en de orde had gestuurd, een schaafmachine kopen. Zo werden de ronde boomstammen vierkante balken. Samen met de lokale bevolking hebben we veel gebouwd en kennis gedeeld. Als je dit weet, begrijp je ook dat de pastorale taak maar een klein gedeelte van ons werk was. Maar ook de apostel Paulus bleef zijn beroep als tentenmaker uitoefenen als hij te gast was bij een nieuwe geloofsgemeenschap.

 

Een dak boven je hoofd

 

 huis op palen - familiehuis  gevlochten bamboe  familie in de kampong
     

Een kampong (dorp) in de binnenlanden telt tussen de 200 en 800 mensen. De inlanders woonden tot in de jaren '90 veelal in woningen die volledig met materiaal uit de bush gemaakt waren. Hun relatief grote, rechthoekige huizen staan op palen; de vloer is circa  75 cm boven de grond om de overlast door ongedierte te verminderen. Echte paalwoningen stonden vroeger minimaal drie tot vier meter boven de grond. De grond onder en rond het huis moest dan ook dagelijks worden schoongeveegd. Vaak was dat een taak voor de kleintjes thuis. In deze meer-generatie-huizen leven grootouders, ouders en (klein-)kinderen als één familie. Via een boomstam waarin treden zijn uitgehakt, betreden de bewoners hun huis. 

De inlanders leven en eten van de bush: hout, bananenbomen, sagopalmen (waarvan het gewassen merg van de stam sagomeel oplevert), rijst, en als vlees wilde varkens en kasuari's (een kleine soort struisvogel). De grote en stevige bananenbladeren worden gebruikt als bord, als verpakkingsmateriaal, als paraplu. Het dak werd tot eind 20ste eeuw nog gemaakt van grote gespleten sagobladeren, de wanden van gespleten bamboe. Natuurmateriaal houdt prima de regen buiten mits het dak elke twee jaar wordt vernieuwd. Eigenlijk moet een familiehuis net zo lang meegaan als de gekapte en platgebrande akkers bij het huis. Nu zie je veelal golfplaten in gebruik als dakbedekking, waardoor je makkelijker het hemelwater kunt opvangen. Met elke dag een stortbui heb je voldoende water om te drinken en te douchen. De goten zijn natuurlijk van opengesneden stengels van de nipa boom (een mangrovepalm). 

In Fak-fak hebben we in de jaren '80 drie dorpen van een waterleiding voorzien. Dat waren projecten die via het bisdom liepen. Mgr Van Diepen vertaalde de aanvragen in het Engels en stuurde de projecten door naar sponsoren om geld in te zamelen. In dit geval zijn ze met Australisch geld aangelegd. De lokale bevolking kapte de struiken om een zo recht mogelijk pad te kunnen aanhouden naar de kampong. Zij onderhouden het pad ook, want het is hun eigendom. De waterleidingen zijn nog steeds in gebruik. Het water werd verzameld in drum (olievat) of een bak van 1x1 meter met muskietengaas eroverheen. Tegenwoordig zijn dat plastic tanks van 1000 of 5000 liter. Om waterdruk te krijgen wordt de pijp steeds meer versmald, van van 2 inch naar 0,5 inch doorsnee. 

Tot eind jaren '80 was er in beperkte mate elektriciteit dat vooral voor licht werd gebruikt. In de polikliniek, zusterspost, pastorie, school en in misschien drie huizen (van de guru's - onderwijzers) was er licht. Elke avond stond de generator een paar uur aan, van half zes tot half elf. Dat apparaat maakte een geweldig kabaal waardoor we het buitenshuis hadden geplaatst in een aparte berging die met zacht hout was afgetimmerd om het geluid te dempen. Nu heeft de Indonesische overheid grote generatoren geplaatst die de kampongs van licht voorzien.  Overigens hadden wij eind jaren '70 al zonnepanelen! Daardoor konden we 's avonds bij een klein lampje van 12 volt nog lezen. Een lampje achter het bedhoofd, twee lampjes in de zitkamer. Het was zwakstroom maar als je in het kapje wat aluminiumfolie plakte, was de lichtopbrengst door de reflectie goed genoeg.

 

Infrastructuur

 

De Vogelkop is vanwege het tropisch regenwoud een ontoegankelijk gebied. Wie het warme maar vochtige klimaat, de malariamuggen en vooral de afzondering niet kan verdragen, vindt het waarschijnlijk een groene hel. Toen Indonesië onafhankelijk werd, kreeg de infrastructuur grote prioriteit om de bevolking met elkaar in contact te brengen. Men leefde namelijk zeer geïsoleerd; er was vrijwel geen contact met de stam verderop. Als Papoea's in de jaren '50-60 een tocht buiten hun leefgebied ondernamen, vertrokken ze nooit zonder hun speren; niet zozeer om wilde varkens te vangen, als wel ter verdediging, voor het geval ze andere, vreemde Papoea's zouden ontmoeten, want mensen die je niet kent, konden alleen vijanden zijn.  

aankomst van vliegtuigje  modderwegen door de bush  bamboebrug
     

Tegenwoordig kun je van Sorong naar Ayawasi per auto. Dat is nog altijd een rit van 5 à 6 uur, maar wel over een geasfalteerd wegdek. In de jaren '50 waren er slechts onverharde wegen, zoals nu nog in de binnenlanden. Na een stortbui veranderden die in een hobbelweg vol kuilen en waterplassen. Om te voorkomen dat de malariamug in dat stilstaande water haar eieren zou afzetten, werden de wegen na een regenbui bespoten met zware ruwe olie. Spekglad waren die dan. Fietsen en motorrijden op zulke oliebanen was levensgevaarlijk vanwege de vele valpartijen.

Anders dan in Europa gaat het transport in de Vogelkop niet zozeer per auto of trein maar per vliegtuig. Een doorgaande weg aanleggen en onderhouden (!) in de bush is een kostbare en tijdrovende zaak. Een landingsbaan voor een kleine Cesna is eenvoudiger te realiseren en efficiënter. Neem als voorbeeld de afstand Feff- Ayawasi: dat is drie dagen lopen maar met een Cesna van de AMA (Associated Mission Aviation) is dat maar 12 minuten. Dus zijn de inlanders in hoge mate op de landingstrips aangewezen. Alles moet immers per vliegtuig worden binnengevlogen: voedsel, medicijnen, huisraad, maar ook bouwmateriaal als cement en spijkers. Elke doordeweekse dag landt er een vliegtuig. En wie dan verder reist, trekt nog steeds over onverharde wegen.

Een van de best aangelegde landingsbanen in de bush is die van Ayawasi.  Met hulp van de bevolking het bos was gekapt en de grond voor de airstrip geëgaliseerd,  toen er juist voor het aanbrengen van de toplaag van gras (de laatste jaren is dat karang – soort schelpenkalk) een geweldige stortbui losbrak die de hele baan en de directe omgeving veranderde in een moerasachtig terrein. De augustijn Tinus van der Kraan was zo praktisch om iedereen overal stokjes in de grond te laten steken en daarop het waterpeil te markeren. Naderhand is de hele landingsbaan waterpas aangelegd. 

Het is in deze eeuw moeilijk voorstelbaar maar de bevolking in de binnenlanden leeft ook nu nog zeer geïsoleerd. De komst van de mobieltjes heeft het contact enorm vereenvoudigd, maar vaak is er geen bereik. De radiozender en de satelliet telefoon zijn onvervangbaar. Daarom houden alleen de echte inlanders het in de binnenlanden uit.

 

De poliklinieken

 

Ton Tromp heeft een illustratief verhaal geschreven over de invloed van het bijgeloof en hoe moeilijk dat is uit te bannen in 'Een heks heeft twee magen'. Je beseft dan dat ondanks de bouw van poliklinieken, de aanwezigheid van goed opgeleide verpleegsters en de cursussen die ze geven over hygiëne, preventie of de behandeling van ziektes er zelfs na tientallen jaren missiewerk nog veel gedaan kan worden.

vliegstrip in de binnenlanden  Franciscaanse zuster  planten van rijst in de bush
     

Bij elke landingsstrip bouwden we ook een polikliniek die met het oog op de hygiëne een vloer van cement kreeg, in de jaren '70 nog hoogst ongebruikelijk. Het waren de Zusters van Het Kostbaar Bloed die over de hoofdpost en de kleinere posten in de binnenlanden de leiding hadden. Zij reisden regelmatig alle posten af, bleven daar dan een paar dagen om bij probleemgevallen te adviseren. Ze trainden jonge vrouwen zodat de meest voorkomende wonden en ziektes door hen konden worden behandeld. Tegenwoordig hebben ook de poliklinieken in de binnenlanden goed opgeleid inlands personeel en zijn hun werkzaamheden betaalde banen geworden. Overigens is dat pas na 2000 in gang gezet. En nog steeds worden de medicijnen per radio besteld om dan per vliegtuig afgeleverd te worden.

De bestrijding van de malariamug blijft nodig. Het duurde heel lang voordat de binnenlanders begrepen dat ze malaria-aanvallen konden verminderen als ze hun bananenbomen van midden in hun kampong naar de rand ervan zouden verplaatsen. Immers de stam van deze bomen wordt gevormd door oude scheuten en in de gleuf tussen de scheut en de stam blijft water staan na een regenbui. Dus legt de malariamug in dat stilstaande water haar eieren. Deze broedplaatsen van ziekteverspreiders wil je niet naast je huis hebben. Ook wij augustijnen hebben niet zelden een malariaaanval gehad, ondanks preventieve maatregelen als horren en klamboes.

 

tekst: Piet Tuyp OSA


De auteur heeft 40 jaar in de Vogelkop gewerkt. De eerste jaren was hij in Fakfak (1970-1973) en Ayawasi (1973 – 1980) betrokken bij de bouw van scholen, poliklinieken en het vliegveld in Feff. Hij gaf ook godsdienstles aan de middelbare school. In FakFak (1980-1988) was hij intensief betrokken bij de aanleg van de grote waterleidingproject aldaar. In Sorong (1988-1994) werkte hij als econoom voor het bisdom.  Vervolgens verhuisde hij naar Aimas, het transmigratiegebied (1994-2000) en vandaar uit terug naar Sorong (2000-2010) waar hij in het augustijnse klooster Thagaste als prior en econoom werkzaam was.
Piet Tuyp is overleden op 21 mei 2013.